In de herfst van 1953 woonde ik met mijn zuster Betty Ann en nicht Pauline Peltier bij mijn grootmoeder Mary Dubois Peltier (die oorspronkelijk uit Canada kwam.)
Ik was 9 jaar oud, Betty en Pauline 6 jaar.
Wij leefden in een blokhut met twee kamers, op wat bekend stond als de hoogste heuvel in het reservaat.
Grootvader (Alex O. Peltier) had het eigenhandig gebouwd in de jaren 1940.
Grootvader was net gestorven aan longontsteking rond november of december 1953.
Wij leefden op de Turtle Mountain Little Shell Band of Native Nations , in Belcourt, Noord Dakota.
Op die herfstdag in september was ik, nog voor het ontbijt, buiten aan ’t spelen. Ik zag in de verte een grote stofwolk naderen die snel onze richting uitkwam. Dat kon enkel komen van een auto die heel snel reed.
Ik wist dat de enigen die zo’n snelle auto hadden de mensen van de BIA (Bureau of Indian Affairs)waren.
Ik wist dat ik verondersteld werd om me in het bos te gaan verstoppen, dat was de normale gang van zaken, dat werd reeds op vroege leeftijd aan de kinderen aangeleerd.
Wanneer we ons niet zouden verstoppen dan zou de regering ons stelen en zouden we nooit meer kunnen terugkeren.
Maar ik was nieuwsgierig en wou zien waar die auto zo snel naartoe reed.
Ik keek toe en staarde als onder hypnose naar de wagen die plots afsloeg en onze oprit kwam opstuiven.
De blanke man stapte uit de wagen en begon te praten met onze grootmoeder.
Wat hij niet wist was dat onze grootmoeder maar enkele woorden Engels kende en hem maar moeilijk kon verstaan, maar ik hoorde de woorden ‘kostschool’.
Dit woord boezemde alle Native kinderen angst in.
Ik werd bang.
Ik wou weglopen en in het bos vluchten om me te verstoppen, maar ik kon mijn grootmoeder, zuster en nichtje niet achterlaten.
Al wat ik nu wou doen was gillen en roepen dat ze ons met rust moeten laten. Ik zag dat de man gefrustreerd raakte en heel kwaad werd omdat grootmoeder hem niet kon verstaan. Nu was ik bang dat hij hen pijn zou doen.
Grootmoeder bleef tegen me zeggen,”Leonard, loop en verstop je” (zij sprak ‘midcef’, een Franse en Chippewa taal die door de inheemsen gecreëerd werd).
Maar ik voelde me als gehypnotiseerd. Ik kon me niet bewegen en stond vastgenageld aan de grond.
Uiteindelijk begreep grootmoeder dat ze naar de gevangenis zou gebracht worden.
Wenend zei ze ons dat we maar moesten meegaan met die man want anders zouden ze haar opsluiten en ons toch meepakken. Betty en Pauline begonnen zo hartverscheurend te schreien dat de haren in mijn nek rechtop kwamen staan.
Grootmoeder bleef maar herhalen dat ik sterk moest zijn, om een man te zijn en voor mijn zuster en nichtje moest zorgen. Ze zei : “ laat hen niet zien dat je weent, anders straffen je ze daarvoor.” Maar ik wou geen man zijn. Ik wou schreien om hulp.
Ik heb nooit meer geweend sinds die dag, zelfs niet in de gevangenis, toen mijn sympathisanten het gedaan kregen dat ik een telefoon mocht hebben naast mijn bed toen mijn vader aan ’t sterven was.
Wij werden met hoge snelheid weggevoerd naar Belcourt, de hoofdplaats van het reservaat.
Ik kon door de achterruit niets anders zien dat een grote stofwolk.
Aan de Belcourt school zagen we gele schoolbussen op een rij staan.
Arme Betty en Pauline weenden nog steeds en ze maakten deerniswekkende baby geluidjes. Tot vandaag hoor ik het nog steeds. Ik heb van alles geprobeerd om hen te doen ophouden met wenen. Zij waren nog zo klein, ik denk dat ze niet meer kunnen stoppen met wenen, zelfs als ze het zouden willen.
De angst die op hun gezichtjes te lezen stond is een beeld dat ik probeerde te vergeten, maar nog steeds blijft dat me achtervolgen.
Ik probeerde hen duidelijk te maken dat ze goed naar me moesten luisteren ingeval we zouden kunnen ontsnappen. Wij moesten weten welke weg we moesten nemen om terug thuis te geraken. Ontsnappen, dat was het enige waaraan ik kon denken. Ontsnappen uit de klauwen van deze mensen die ons gevangen hadden.
Wij wisten niet of ze ons naar de gevangenis zouden brengen of elders, niemand vertelde ons iets, behalve dan dat we naar de kostschool gingen.
Wij werden geleerd om van hen weg te vluchten het bos in, of wanneer we stout waren werden we gedreigd met de kostschool. Voor ons was dat het monster, de indiaanse kostschool, dat was alles waar ik kon aan denken die 250-300 mijlen lang.
Ik wist niet hoe ik mijn zus en mijn nichtje moest beschermen.
Het leek alsof we de hele dag gereisd hadden. Ik herinner me dat we een keer gestopt zijn om naar het toilet te gaan. In die dagen waren dat allemaal buitentoiletten. Betty en Pauline weigerden uit de bus te stappen, ik moest hen smeken om naar het toilet te gaan.
Wij kregen ieder een boterham maar de meisjes wilden niet eten dus stak ik de boterhammen in mijn zakken, ingeval we konden ontsnappen. Later kwam ik erachter dat ze pas de volgende dag wilden eten en dat was enkel nadat ze mij in de eetzaal gezien hadden.
Betty zegt dat ze zich dat niet meer kan herinneren . Ik denk dat ze zich dat niet wil herinneren. Wie wil dat?
Ik weet van mezelf dat ik mijn hele leven al geprobeerd heb die herinneringen te vergeten. Pauline is het nooit helemaal te boven gekomen. Men heeft haar in een psychiatrische instelling gestoken tot in de late jaren 60 begin 70 de wetten versoepeld werden en men haar bevrijdde. Men beweerde dat zij van de cementen trappen gevallen was in de school en daarbij hersenletsel had opgelopen.
Ik ben haar een keer gaan bezoeken en kon niet aanzien wat daar gebeurde. Ik ben nooit meer terugekeerd. Ik heb daar nu spijt van, en zal er spijt van blijven hebben tot ik sterf. Ik ben opgegroeid met me af te vragen welke misdaad wij begaan hadden, behalve dan dat men ons steeds voorhield dat wij enkel maar indianen zijn.
Wij arriveerden enkele uren later in de Wahpeton school in Wahpeton Noord Dakota. Ik denk dat het om 14 of 15 uur was. Wij moesten allemaal in een rij gaan staan en zij begonnen ons te ‘sorteren’ in leeftijd en graden. Ik wist niet in welke graad ik zat, dus toen een kind naast mij zei 3° graad, zei ik ja, 3° graad.
Dan werden we opgesplitst in rang , leeftijd en lengte en moesten we in formatie staan zoals in een tuchthuis. Dan ging het in mars naar de Center Hall.
In de kelder waren er kamers aan de westkant en de oostkant. Aan de oostkantkant was de wasserij, kapper, kledingvoorraden en douches.
De westkant was de recreatieplaats ingeval wanneer het te koud was om naar buiten te gaan.
Toen moesten we in een rij voor de stoelen van de kapper gaan staan en werden onze haren kort geschoren in militaire stijl. Plotseling zagen we er allemaal vreemd uit en konden we de kinderen, die onze vrienden geworden waren niet meer herkennen. De kleinsten begonnen te wenen, wij de ouderen, wel, wij die toen geloofden dat we de ouderen waren probeerden hen te doen ophouden en knuffelden hen en zeiden dat we nog steeds hun vrienden waren. Een kleine jongen Macloud klampte zich aan me vast, en hij werd aan mij toegewezen om hem te wassen, ’s ochtends uit bed te halen en iedere avond om 9 uur in bed te stoppen. Wij kregen te eten, moesten ons bed opmaken zoals in het leger, met de juiste plooien. Wat ik niet kon maar wat me geleerd werd door de oudere jongens. De jongens en de meisjes kregen te eten in dezelfde eetzaal.
Daarna gingen we naar de douchekamer waar zij DDT over ons strooiden om eventuele luizen te doden. Dat brandde als de hel. De kleintjes weenden. Dan moesten we een voor een onder de douche. Daar het kleintje zich nog steeds aan me vastklampte werd mij gezegd dat ik hem moest wassen met, wat ik later ontdekte dezelfde soort zeep en borstel die we gebruikten om de cementen vloeren mee te schrobben. Met een doek moesten wij onze hielen en voorarmen, ellebogen en geslachtsdelen schrobben. Dan werd er vaseline aangebracht op onze voorarmen, ellebogen en de hielen van onze voeten en werd er hard gewreven met een witte handdoek. Wanneer er een beetje dode huid loskwam werden diegenen die verantwoordelijk waren om iemand te wassen geslagen met de dikke meetstok.
Het slaan werd door de matrone uitgevoerd. De oudere kinderen moesten de jongere slaan. Sommige oudere kids weigerden de kleintjes te slaan. Die werden de herrieschoppers genoemd, wij noemden hen de ‘weerstanders’ , DE WARRIORS!
De anderen die de kleintjes wél sloegen noemden we de BIA indianen, de ‘sell outs’, de indianen van de blanke man. Wij hadden vele namen voor hen.
Tijdens die eerste douche kreeg ik mijn eerste kennismaking met de meetstok omdat het kleine jongetje begon te wenen omdat ik hem te hard schrobde en zij vonden een stukje dode huid aan de achterkant van zijn hiel.
Dat maakte mij van al vlug een ‘Weerstander’ en ik haatte de matrones en hun waanzin.
Toen moesten we naar de kant van de wasserij en daar kregen we overalls zoals de boeren vroeger droegen, en ook een paar bruine werkschoenen. Ons bed werd ons toegewezen en dan was het tijd om te eten. Wij hadden allemaal veel honger. Ik was vooraal ongeduldig omdat ik wist dat ik Betty en Pauline zou terugzien.
Daarvoor werd ik geroepen en naar de meisjes slaapkamer gebracht. Er werd me opgedragen ervoor te zorgen dat Betty en Pauline zouden ophouden met huilen.
Ik heb hen uitgelegd dat ik niet bij hen kon zijn maar dat ik naast hun slaapzaal was en dat wanneer ze niet zouden ophouden met huilen ik nog meer gestraft zou worden.
Ik liet hen zien wat ze met mijn haar gedaan hadden en de rode striemen op mijn rug.
Ik zei hen “aub, ween niet meer. Ik laat jullie niet alleen, aub. Straks gaan we eten en dan zie ik jullie terug.”
Toen we gingen eten zag ik Betty en Pauline met gebogen hoofden aan tafel zitten.
Af en toe keek Betty op en zocht ze mij met haar ogen. Uiteindelijk kreeg ze me in het oog en begon ze, opgewonden wuivend, te roepen naar Pauline ‘Daar is Leonard!” Ik glimlachte en deed hen teken dat ze moesten eten, en dat deden ze. Ik herinner me niet dat ze daarna nog geweend hebben.
De eerste keer dat ik hen alleen kon zien op het schoolplein zei ik hen dat we moesten groeien en sterk moesten worden zodat we zouden kunnen ontsnappen. Het heeft bijna twee jaar geduurd voor ik mijn eerste ontsnappingspoging uitvoerde en daarbij bijna verdronk in de Red Rivier.
Het was in de lente en mijn neef Daniel Peltier zei me dat hij naar huis wou en of ik met hem wou vluchten. Ik verlangde zo naar huis en was zo eenzaam , ik verlangde naar mijn grootmoeder want zij was de enige moeder die ik ooit gehad heb of me kon herinneren. Ik zei hem dat ik niet weg kon en mijn zuster en nichtje achterlaten. Zij zouden me missen en opnieuw gaan huilen. Maar Danny bleef aandringen en dus stemde ik toe.
Zonder geld, vervangkleren en helemaal niets om te eten vertrokken we zonder ook maar te weten welke richting we uitmoesten. Wij liepen gewoon weg, toen wij dachten dat we reeds een lange weg gegaan waren, werden we euforisch,we lachten, waren vrolijk en dansten in het rond voor onze herwonnen vrijheid.
Toen kwamen we aan de Red River en we zagen dat het ijs zeer dun was en dat het te gevaarlijk zou zijn om over te steken. Omdat we geen doorwaadplaats vonden en wisten dat de weg naar de vrijheid aan de andere kant lag zochten, en vonden we de smalste plaats waar we konden oversteken.
Ik herinner me dat de oudere kinderen in het reservaat ons geleerd hadden hoe we het best dun ijs konden oversteken, naar wat we moesten uitkijken, en hoe te luisteren naar het ijs.
Ik zei tegen Danny:” Observeer het ijs en wanneer het ijs breekt zoek de kortste weg naar de oever. Als het moet ga je plat op je buik over het ijs.”
Dus begonnen we aan de oversteek, Danny slaagde erin ongedeerd de overkant te bereiken en lachte vrolijk.
Ik was iets meer dan een meter verwijderd van de oever toen het ijs luid begon te kraken. Ik probeerde met mijn voet te glijden en maakte mezelf lichter dan mijn 40 Kg. Ik zag een tak van een boom, van een erg jonge boom over de oever hangen en die wou ik grijpen. Net toen ik erbij was brak het ijs en ik ging volledig kopje onder in het ijskoude water. Mijn hand kon de tak grijpen en daar trok ik me aan op. Zodra mij hoofd boven water kwam greep ik een andere tak en hees mezelf uit het water. Danny greep mijn hand en trok me uit alle macht op het droge, kliedernat, maar levend. Na een paar minuten begon ik vreselijk te bibberen. Terwijl de zon onderging en het kouder werd trok ik al mijn kleren uit en samen wrongen we ze uit terwijl we ons afvroegen hoe we vuur konden maken daar het met de minuut kouder werd.
Ik had het vreselijk koud en het werd vlug donker, we wisten niet meer wat te doen. Danny zei, laat ons terugkeren, en na even nagedacht te hebben besloten we dat maar te doen.
Wij stapten nog een korte tijd in een willekeurige richting tot we aan een weg kwamen. Een auto pikte ons op en bracht ons terug naar de school. Toen drong het door dat wij nog niet zo ver geraakt waren en dat maakte ons een beetje beschaamd over de mislukte vluchtpoging.
Maar nu moesten we de gevolgen incasseren. We hadden afgesproken dat we zouden zeggen dat het idee om weg te lopen van ons allebei kwam omdat we eenzaam waren en verlangden naar onze verwanten, waar we reeds 2 jaar gescheiden van leefden.
Maar omdat we de regels verbroken hadden moesten we dus gestraft worden.
Wij kregen elk tien stokslagen en ons haar werd nog korter geschoren. Wij kregen kleren aan die veel te groot waren, met veel te grote schoenen omdat de mensen ons zouden herkennen als “vluchters”. Wij mochten een jaar lang geen filmvertoning bijwonen. Maar dat was niet erg daar wij toch nooit de vereiste 10 cent hadden voor een ticket.
Uiteindelijk geraakte ik toch in 1956 uit Wahpeton, nadat de regels vanuit Washington DC veranderd werden . Een grote verandering was dat men ons niet langer kon vasthouden als we een plaats hadden waar we naar toe konden gaan. Nu konden ze ons daar niet langer in de zomermaanden vasthouden als straf en zodoende hadden de werknemers geen reden meer om daar te zijn en daarvoor loon te ontvangen.
Als onze ouders ons wilden ophalen dan moesten zij ons laten gaan.
Ik schreef een brief naar mijn moeder, nog steeds denkende dat ik honderden mijlen ver weg zat. Zij kwam zodra ze de letter ontvangen had en dat was al na enkele dagen nadat ik de brief verzonden had.
Maar zij mocht Pauline niet meenemen omdat het niet haar eigen kind was. En dat was weer heel hard. Wij waren verplicht Pauline achter te laten en naar we later gehoord hebben heeft ze dagenlang gehuild. Kort daarna werd ze in een psychiatrische instelling opgesloten.
Na drie jaar kon ik dan toch de kostschoolgevangenis verlaten.
Ik weet niet hoeveel er sindsdien veranderd is . Sommigen zeggen dat het niet meer is zoals in mijn tijd, anderen zeggen van wel. Ik weet dat geen van de kinderen van mijn familie ooit in een van deze scholen gestoken werden.
Ik weet echter wel dat sommige families niet om hun kinderen geven en dat sommige kostscholen nodig zijn maar, mijn ervaringen met Wahpeton zullen, zolang ik leef herinneringen zijn uit de hel.
Sinds die tijd ben ik een ‘Weerstander’ tegen de genocide van mijn volk, en daarvoor zal ik waarschijnlijk sterven in de gevangenis.
Op 6 februari 2015 zal ik 40 jaar in de gevangenis gezeten hebben, zelfs nadat de aanklager in 1984 in het hooggerechtshof verklaarde dat de regering geen idee heeft van wie haar agenten gedood heeft en zonder bewijzen tegen mij, want die zijn er gewoonweg niet.
Ik ben veroordeeld tot 2 x levenslange opsluiting.
Toen ik aangeklaagd werd betekende levenslang 7 jaar, wat wil zeggen dat ik ondertussen 5 keer levenslang en nog vier jaar heb uitgezeten om me te verzetten tegen de genocide tegen Native mensen.
Ik ben enkel schuldig aan ‘het indiaan zijn’.
Also see:
Written Testimony by imprisoned activist Leonard Peltier. Testimony read into the record by Dorothy Ninham, at the Boarding School Tribunal in Green Bay, Wisconsin, Thursday, Oct. 23, 2014
Boarding School Tribunal Findings and Recommendations
Govinda of Earthcycles, and Brenda Norrell of Censored News, provided live coverage of the Boarding School Tribunal. Earthcycles provided livestream and video archives, and Censored News provided live print coverage. Both are volunteers and were the only media present at the three-day Boarding School Tribunal on Oneida land in Wisconsin in Oct. 2014.